In de vijver op het werk zat er tot vrijdag heel veel vis. Ik voerde ze wel eens. Ze kwamen af, wanneer ik met de voertrommel trommelde. Karpers. Of iets anders. Vrijdag was er ineens de aalscholver die aan de ene korte kant het water indook en een kleine honderd meter verder weer bovenkwam. In een tamelijk snelle tijd. Had hij onderweg ook nog wat haakse hoeken geslagen én alle vissen opgepikt. Hij waggelde aan de kant, zijn buik hing op zijn tenen. Er staken nog wat staarten uit zijn bek. Tijdens de droogstand braakte hij. Ik ben nog gaan kijken naar het aalscholverbraaksel. Tussen een hoop onherkenbaar spul zaten nog twee complete vissen. Karpers, of iets anders. Dood. Gestikt, denk ik.