Zeeland. Dat is water, water en nog eens water. En sloten, greppels, vijvers maar vooral veel water. Heel veel water. En plassen. Heel veel plassen. Plassen en mosselen, van die grote, van die kleintjes. Van die flinke zoute zilte jongens. Die ver open staan. En van die minimosseltjes, die op 'n spleetje staan. Maar zo zout als 'n grote. Water, water en nog eens water. Zout, zilt, van angst of zomaar voor 't gevoel. 'Allee, 'k doe 'n druppeltje mee voor de gezelligheid.' Nonnen iin 'n klooster worden na verloop van tijd op hetzelfde moment ongesteld. Mensen die heel lang samen op de motor rijden gaan op 't zelfde moment plassen. Niet allemaal op 't zelfde moment, eentje moet er op de motoren passen.