Wat een werk! Vierentwintig traptreden schilderen. En d’r zit ook nog een leuning aan. Wel gemakkelijk trouwens. Mijn trap is al vijftig jaar oud, maar er zijn er nóg oudere.
De trap werd ongeveer 300 jaar voor Christus uitgevonden. Puur toeval. Iets met een weddenschap, veel drank en een hele bijzondere mooie maar agressieve vrouw. Het was net nadat het wiel was uitgevonden. Het was ook wel wat om die wielemans wat te klooien naar het schijnt.
Kastelen hadden de eerste trappen. Met heel veel bochten erin. En de bochten draaiden altijd naar links. Van bovenaf gezien. Dat had een reden. Diegene die de trap bouwde was ook de eigenaar van het kasteel.
Om zich beter te verdedigen tegen mogelijke aanvallers, indringers, van het kasteel bouwden ze de trap zo dat de trap én kasteeleigenaar, de bewoner, in het voordeel was bij een aanval op de trap. De aanvaller. De indringer kwam altijd van onder naar boven. Allee, de eerste keer toch. De verdediger, de bewoner, stond dus altijd aan de bovenkant. Omdat er in die tijd ook al meer rechtshandige mensen dan linkshandige mensen leefden bouwden ze de bochten in de trap zo dat diegene die bovenstond meer ruimte had om met zijn, of haar, zwaard te gebruiken. Met je links hand kon je dan de leuning of muur als steun gebruiken en met de rechtse kon je dan een flink met het zwaard beuken. De bocht naar links was aan de rechtse kant veel ruimer. De indringer had veel minder ruimte. Linkshandige ridders werden voor veel dukaten verkocht en gekocht op de internationale riddertransferlijst.